Recruten
“Rekruut Marie-Madeleine Montesquiou.”
“Present, Sergeant.”
“Doe een stap naar voren.”
De groep rekruten was te gedisciplineerd, anders zou er zeker geroezemoes zijn uitgebroken. Het was niet vreemd dat er mensen naar voren moesten komen tijdens het appèl. Maar gisteren was er nog een klein dozijn rekruten naar huis gestuurd. Snelle, sterke, jongemannen en vrouwen die ondanks hun inzet en training niet goed genoeg waren bevonden en naar huis moesten. Waarom werden er vandaag weer mensen uit hun gelederen gehaald?
“Rekruut Thérèse d’Albert.”
“Present, Sergeant.”
Resi d’Albert slikte toch wel even toen ze ook de stap naar voren maakte. Dit kon niet waar zijn. Ze had zo hard gewerkt de afgelopen paar maanden. Ze had zo moeten vechten voor ze hier überhaupt mocht zijn. Nu had ze eindelijk haar vader ervan overtuigd dat dit dé manier voor hem was om ogen en oren aan het hof te hebben en brak haar moeder niet meer in tranen uit bij iedere brief die ze kreeg. Ze was zeker zo goed als de meeste mannen hier. Zelfs béter dan sommigen. Had de Koning dan toch besloten om vrouwen uit zijn persoonlijke, gloednieuwe regiment te weren? Ze werd een klein beetje paniekerig en voelde haar ontbijt langzaam omhoog kruipen omdat haar maag zich omdraaide. Ze wilde niet weggestuurd worden. Ze wilde, nee, kòn niet terug naar huis.
“Rekruut Didier de Guise.”
“Present, Sergeant.”
Didier probeerde, zonder zijn hoofd te bewegen, oogcontact met Resi te krijgen. Ze zag er kalm uit aan de buitenkant, maar intussen kende hij haar goed genoeg om te weten dat het niet goed met haar ging. Zouden ze, net als de troep van gisteren, naar huis gestuurd worden? Dat kon hij zich bijna niet voorstellen. Hij wist drommels goed dat hij tot de betere rekruten behoorde. En de anderen die nu naar voren moesten komen ook.
Resi, bijvoorbeeld, was een meesterschutter. Hij had zelf gezien hoe ze rijdend te paard het oog van een haas raakte op wel 200 voet. Met de rapier wist ze ook wel raad. Ze was een stuk kleiner en lichter dan hij, dus lichamelijk kon hij haar gemakkelijk de baas, maar als er staal in het spel kwam, dan had hij het hard te halen. Hij won wel vaker, maar niet zo vaak als hij zou willen. Al zou hij dat nooit hardop toegeven.
Voor zijn opleiding kende Didier vrouwen in twee categorieën: Moeders en Minnaressen. En in eerste instantie had hij gedacht dat Resi wel eens tot die tweede categorie zou kunnen gaan behoren. Gedurende de training was hem echter heel duidelijk geworden dat zij, en de andere Musketières, heel anders waren dan de vrouwen die hij gewend was. Ze deden niet onder voor andere soldaten, zelfs niet voor de rekruten uit dit regiment, dat in opzet toch wel een elitetroep was. Nee, Resi was geen wulpse bedwarmer – hoe jammer hij dat soms ook vond. Ze was een kameraad. Een soldaat. Een zuster in de strijd. Hij vertrouwde haar met zijn leven en dat was wederzijds, wist hij.
Voor hen beiden was dit een kans om de familie-eer hoog te houden zonder in het klooster te eindigen. Voor de zoveelste telg uit een gezin van lageadel was Musketier worden toch wel de beste manier om onder de duim van je familie uit te komen. Om verder los te komen van het zeggenschap van je vader, je oudste broer. Of van een potentiële echtgenoot.
De sergeant noemde uiteindelijk zes namen. Een half dozijn jonge mensen stond gespannen te wachten op wat er ging gebeuren. En zij niet alleen: het hele peloton rekruten hield zijn adem in.
“Het heeft Zijne Koninklijke Majesteit behaagd….”
Noch Resi, noch Didier, noch Marie-Madeleine, noch een van de andere mensen uit de voorste rij hoorden nog echt wat de sergeant daarna zei. De spanning gleed van allezes af en ze konden hun glimlach nauwelijks onderdrukken. De jongere rekruten begonnen achter hen enthousiast te fluisteren, tot de sergeant daar met een bars commando een einde aan maakte.
“….rest mij nog u persoonlijk te feliciteren. Wees op tijd voor de ceremonie morgenavond en zorg dat je iets schoons aan hebt. Peloton, ingerukt mars.”
Resi zette met oneindig veel moeite een stap terug. Haar hoofd duizelde. Ze had het gehaald. Ze was Musketière. Nou ja, bijna. Morgenavond zou de Koning – De Koning! – hoogstpersoonlijk haar en vijf van haar broeders benoemen tot lid van zijn eliteregiment. Didier omhelsde haar uitbundig en klopte op haar rug. “We hebben het gehaald,” zei hij, glimmend van trots.
De sergeant marcheerde weg met een kleine glimlach op zijn gezicht, onzichtbaar voor de rekruten. Hij had ternauwernood zijn hielen gelicht of het gejuich barstte los. Op sommige dagen hield hij van zijn vak. Het was beter om de manschappen blij te maken met een promotie, dan te zien hoe ze zich groot hielden tijdens een begrafenis. Het was goed dat ze genoten van momenten als deze. En van morgen. Want eerlijk is eerlijk: als Louis XIII één ding goed deed, dan was het ervoor zorgen dat zijn Musketiers er goed van doordrongen waren dat zij het regiment suprême van Frankrijk waren. Waar minder de nadruk op gelegd werd, was de uiterst korte levensverwachting.
Sinds de oprichting van het regiment, tijdens het verlovingsfeest van Louis en Anna, hadden ze al teveel mensen verloren. Helaas stierven ze lang niet allemaal in de strijd of zelfs maar in een eervol gevecht. Er waren veel gevaren aan het Franse Hof waar een soldaat, zelfs een elitesoldaat, niet tegen opgewassen was. En wellicht teveel gevaren waar zelfs een Musketier de Koning niet tegen kon beschermen.