Aankomst

aankomstNicolas zag de lange stoet al van verre aankomen. Koetsen en ruiters, soldaten te voet. Hij was al acht, maar hij had in heel zijn leven nog nooit zoiets gezien. Zo snel als zijn korte beentjes hem konden dragen rende hij de heuvel af naar de de grote weg. Alle boerenknechten op de velden hielden even op met werken en zwaaiden naar de stoet. Op sommige plaatsen stonden mensen langs de weg te kijken. Het was hoog bezoek met gevolg, maar eigenlijk wist niemand goed wat er aan de hand was. Nicolas stond met grote ogen onder aan de heuvel op de weg te zwaaien naar de stoet.

Nieuwsgierig ging hij op zijn tenen staan, op het rustige stukje landweg kon hij echt vlak bij de stoet staan. Paarden waren altijd hoger dan hij. Nicolas keer keek zijn ogen uit naar het prachtige tuig en de glanzende laarzen. Als hij zijn nek uitrekte kon hij de kleurige uniformen zien. Toen kwamen de koetsen langs. Eén hele mooie, maar hij kon er net niet inkijken.

Wat hem op dat moment bezielde, heeft Nicolas eigenlijk nooit kunnen achterhalen, maar in een bevlieging sprong hij op de koets om naar binnen te kijken. Daar zaten drie sprookjesachtige dames in, die eerst schrokken en toen moesten lachen. Nicolas sprak de allermooiste dame aan, terwijl hij aan de koetsdeur hing.

“Gosjemijne mevrouw, U bent echt heel moo….”

Een harde zweepslag maakte abrupt een einde aan zijn zin en aan zijn ritje. Nicolas werd bruut door de koetsier van de koets afgeslagen. Hij ontweek ternauwernood te ratelende wielen en werd bijna overreden door het paard dat erachter liep. Het paard steigerde en kwam rakelings langs hem weer terecht.

Nicolas keek geschrokken op en zag alleen maar paardenbuik. Maar hij had een goede engelbewaarder. Buiten een rode striem op zijn gezicht van de zweep en flink wat blauwe plekken was hij in orde. Toen hij omhoog krabbelde leek het echter allemaal niet zo in orde. De stoet was gestopt en er stonden drie soldaten voor hem.

Eentje hielp hem omhoog en hield hem vast bij zijn pols. Nicolas slikte even en voelde zich heel klein worden. Tussen de soldaten door zag hij vanuit zijn ooghoeken dat de koetsier in gouden livrei omgewisseld werd voor iemand anders die er nét iets minder goed gekleed uitzag.

“Moet ik nu naar de gevangenis?” vroeg Nicolas stilletjes en lijkbleek. Hij had overal pijn en wilde eigenlijk huilen. Maar enerzijds durfde hij dat niet en anderzijds wilde hij zich ook groothouden. De soldaat, die hem vasthield, maakte alleen maar een brommend geluid en trok hem mee.

De koetsdeur werd voorhem opengemaakt en een trapje werd uitgevouwen. De soldaat hielp hem met de opstap.

“Heb je je pijn gedaan?” vroeg de toverfee, maar nog voor Nicolas antwoord kon geven riep ze: “Mijn hemel, je gezicht…”.

“ ’t is niet zo erg, mevrouw,” zei Nicolas bedremmeld, “het spijt me. Ik wilde u niet laten schrikken.”

De dame lachte. “Je wilde mij niet laten schrikken? Ben jij niet geschrokken?”

“Ik schrik niet zo snel hoor,” sprak Nicolas stoer. Nu begonnen alle dames te giechelen. De deur werd dicht gedaan en de koets begon te rijden.

“Kom je uit het dorp hier?” vroeg ze. Nicolas knikte.

“U niet hè? U komt ver van hier vandaan volgens mij.”

“Dat klopt,” zei de toverfee. “Ik kom uit Spanje. Ik ben op weg naar het hof in Fontainebleau. Daar ga ik wonen.”

Nicolas snapte niet goed waarom iemand in een hof wilde wonen, zeker niet nu het koud ging worden. Hij had ooit gehoord van Fontainebleau, maar in zijn optiek was dat zeker net zo ver als Spanje. Of de zee. Of de maan.

“O, dan moet u nog een heel eind reizen,” zei hij. De dame knikte naar een van haar medefeeën en uit een doosje kwamen chocola en gesuikerde vruchten. Nicolas herkende het wel, van de jaarmarkten. Maar moeder kocht ze nooit. Toen Nicolas er één wilde nemen besloot de dame het hem toch maar aan te reiken. Vlug stopte hij de lekkernij in zijn mond. Het was het beste wat hij ooit geproefd had en hij sloot zijn ogen. Dat leverde hem vertederd gekir van de dames om hem heen op.

“Is het lekker?” vroeg ze.

Hij knikte. “Ja, dankuwelbeleefd, mevrouw.” Opeens bedacht hij dat hij zijn pet af moest nemen. Met zijn knuistjes kneep hij stevig in het stof.

“Ik heet Anna. En dit zijn Isabella en Constanza. Hoe heet jij?”

“Nicolas, mevrouw.”

“Nicolas, we waren net aan het denken om een hapje te gaan eten. Weet jij of er in de buurt of in het dorp een herberg is waar we goed kunnen eten?”

“Nou… mevrouw, we hebben één herberg. Maar daar wilt u echt niet eten hoor.”

Weer gegiechel. Nicolas werd door zijn kleine succesjes wat minder verlegen.

“Waar kun je hier dan wel goed eten?” vroeg ze.

“Bij m’n moeder, mevrouw. Die maakt de beste wildstoof van heel Vaux.”

Nu was de reactie zelfs een schaterlach van een van de dames. “En denk je dat ze nog een beetje stoof over heeft?”

Nicolas knikte “Ze heeft gisteren een hele pan gemaakt.”

“Nou, Nicolas, dan brengen we jou naar huis en we sturen iemand vooruit om te vertellen dat ze gasten krijgt. En we laten straks iemand kijken naar die striem op je gezicht,” zei de toverfee.

De vrouw waarvan hij later zijn leven lang zou vertellen dat het Anna van Oostenrijk was, die in den vleze zelf en met veel smaak zijn moeders eigengemaakte wildstoof in hun eenvoudige huis met een eenvoudige houten lepel uit een eenvoudig aardewerken nap had gegeten. Iedere keer als hij naar het litteken bij zijn oog werd gevraagd. Iedere keer als hij te diep in het glaasje had gekeken.

Anna zou zich deze ontmoeting blijven herinneren als een van de weinige momenten waarop ze zich thuis en op haar gemak had gevoeld in haar nieuwe land. Maar dat was voor ze het Franse Hof had leren kennen...